home-button

Rob over Rob

DE LOOP VAN HET LEVEN VAN ROB DU BOIS

PDF-download pagina 2
OverRobduBois

Ik ben geboren op 28 mei 1934 in de Lutmastraat, op nummer 103, drie hoog, te Amsterdam. In 1936 verhuisden wij naar de Schipbeekstraat, waar we eerst op nummer 12, één hoog en later, sinds 1 september 1939, op nummer 15, drie hoog, woonden. De oorlog was voor mij de lagere-schooltijd: van 1940 tot 1946 bezocht ik de Vondelschool aan de Jekerstraat; daarna bezocht ik van 1946 tot 1953 het Vossius Gymnasium, waar ik de derde klas doubleerde. In 1953 deed ik het eindexamen B.

In 1953 begon ik aan de Universiteit van Amsterdam aan een studie geologie en wiskunde, die ik echter in maart 1955 afbrak om aan diezelfde Universiteit rechten te gaan studeren. In juni 1961 deed ik mijn doctoraal. In mijn studententijd was ik lid, korte tijd ook bestuurslid, van de studentenvereniging Olofspoort en redacteur van het 'literaire studentenblad Kaas & Brood'. Een groot woord voor het onregelmatig verschijnende gestencilde vodje, waaruit Thomas Rap overigens jaren later nog eens een bloemlezing heeft uitgegeven.

Mijn vader speelde (redelijk goed) viool en ik had daar als kind een gruwelijke hekel aan. Wel was ik geïnteresseerd in de grafiek die hij altijd voor zich op de standaard had staan. Krentenbrood noemde hij dat en hoewel ik het verband niet zag tussen dat papier en de krentenslof van een plak (twee en een halve cent) die ik 's zondags altijd van mijn oma bij de bakker in de Assendelftstraat mocht gaan kopen wilde ik dat krentenbrood wel eens nader bestuderen. En ik ging de muziek overschrijven, eerst, met de tong tussen de tanden, op gewoon papier, later op door mijn vader bij de Gebroeders Winter voor mij gekocht muziekpapier. Wat ik overschreef wist ik niet en als mijn vader het speelde vond ik het niet mooi, maar ik was en bleef bezeten van het fenomeen muziekschrijven.

Later, toen ik als achtjarige de lessen ging volgen op de Volksmuziekschool, bleek dat ik toch al het een en ander had opgepikt. Ik bleek al snel muziek te kunnen lezen en op het moment dat ik de relatie tussen de grafiek en het geluid door had begon ik met iets nieuws: 'componeren'. Ik had uiteraard geen flauw idee wat ik opschreef, maar het nieuwe was dat ik geen voorbeelden meer hoefde over te schrijven, maar gewoon kon schrijven wat ik wou. En heel langzamerhand begon wat ik opschreef ook betekenis te

hebben. Ik kreeg vanaf september 1945 ook pianoles, bij To de Groot in de Geulstraat en ik ramde als dertien-, veertienjarige Polonaises van Chopin uit onze blikkerige oude Pleyel-piano, zonder dat iemand me verteld had hoe dat moest - To de Groot was zelf nooit veel verder gekomen dan Diabelli.

Componeren bleef ik doen en toen ik in 1951 door bemiddeling van mijn vriend en schoolgenoot Maarten Bon bij de bevlogen muziekleraar Hans Sachs en later, na de dood van Hans Sachs in 1953 bij de pianopedagoge Trui Hart Nibbrig-de Graaff terecht kwam, leerde ik ook nog een beetje pianospelen. Omstreeks 1953 werden er voor het eerst stukken van me gespeeld, op schoolconcerten, maar ook in De Suite, toen nog in de Derde Helmersstraat. Langzamerhand leerde ik mensen uit de muziekwereld kennen - jonge componisten als Louis Andriessen, Peter Schat, maar ook ouderen als Daniel Ruyneman, Kees van Baaren en Matthijs Vermeulen. Bij Ruyneman, aan de Van Eeghenstraat op nummer 45 kwam ik tussen 1955 en 1960 bijna dagelijks aan huis - ik ordende zijn archief en hielp hem bij de administratie van de Nederlandsche Vereeniging voor Hedendaagsche Muziek. Samen organiseerden wij in de jaren 1957 tot en met 1960 de inmiddels in de muziekgeschiedenisboekjes opgenomen reeks kamermuziekconcerten 'Experimentele Muziek', waar Nederland voor het eerst kon kennismaken met mensen als Boulez, Stockhausen en Kagel. Toen Ruyneman langzamerhand te oud werd is die activiteit overgenomen door de door Kees van Baaren, Rudolf Escher en mijzelf opgerichte Stichting Nieuwe Muziek. Deze Stichting bestaat voorzover ik weet nog altijd, maar de revolutie brengt ze niet meer.

Als werkstudent probeerde ik natuurlijk baantjes in de muziekwereld te krijgen. Ruyneman betaalde me wel iets voor mijn archiefwerk, maar ik moest uiteraard meer verdienen. Zo maakte ik partituren voor de zanger en componist van Joodse liederen Hans Krieg, zo schreef ik voor Felix Hupka de oefeningen uit die hij aan zijn zangleerlingen (waaronder Sydney Poitiers, die ik daar een aantal keren heb ontmoet) opgaf, zo begon ik in 1958 partijen uit te schrijven voor de Stichting Donemus. Dat baantje heb ik er overigens nooit helemaal aan gegeven: nog altijd loop ik als ik geldgebrek heb naar Donemus toe om even wat partijen te maken. Niet dat het goed betaalt, maar soms is elk tientje er een.

volgende

tenzij anders vermeld © familie Du Bois

5 4 3 2