Tenslotte, sinds ik in 1970 als gast van de Roemeense regering het Enescu-festival in Boekarest had bezocht en daar veel vrienden had gemaakt ben ik bij Roemenië betrokken gebleven. Dat heeft geresulteerd in een actieve betrokkenheid bij een aantal Roemeense vluchtelingen en in een uiterst leerzame en effectieve samenwerking met de advocaat Willem van Bennekom.
Die samenwerking heeft een tegenstribbelend Nederland geholpen aan een aantal nuttige nieuwe Nederlanders en heeft een aantal waardevolle mensen een nieuwe nationaliteit (niet altijd de Nederlandse) en ons een aantal goede vrienden en een pleegdochter gegeven. Daarbij heb ik me kunnen verdiepen in een bijzonder warrig en moeilijk, maar ook bijzonder interessant deel van het Nederlandse recht: het vreemdelingenrecht, waarvan ik nog altijd denk dat het een spiegel is waarin de beschaving van een land gereflecteerd wordt. Als ik tegenwoordig in die spiegel kijk kan ik onmogelijk trots zijn op mijn land.
En onderwijl was ik getrouwd met Centje. We hebben drie kinderen opgevoed en een pleegdochter opgevangen. Ik zou het zo, en met dezelfden, weer doen.
3-2-94, RdB
|