Leo Langeveld |
Toespraak bij het afscheid van Rob du Bois van Leo Langeveld |
|||||||
Zoals de meeste langdurige vriendschappen op school of op de universiteit ontstaan, begon die van Rob en mij op de studentensocieteit 'Olofspoort', een alternatieve studentenvereniging in Amsterdam, wars van oubollige 19e eeuwse gebruiken zoals gelegenheidskleding, ontgroeningstijd en scheiding der sexen. Het was de club van de beteropgeleiden voor wie universitaire studie geen traditie was. Alles veranderde in het naoorlogse Nederland, ook het studentenleven, vooral door het gebrek aan woonruimte. Rob woonde toen bij zijn ouders, terwijl ik als spoorstudent dagelijks vanuit Haarlem naar Amsterdam kwam en met de laatste trein naar huis moest. Na 4 jaar ging ik in A'dam op kamers wonen, in een heel klein kamertje in de Pretoriusstraat in Oost.Vanaf dat moment maakte Rob mij wegwijs in het Amsterdamse uitgaansleven. De Olofspoort had na zijn oprichting een moeilijke tijd om in het naoorlogse Amsterdam een goede ruimte te vinden, zodat de club nogal zwierf van de ene ruimte naar de andere, totdat we tenslotte vaste voet kregen op het Westeinde in de sociëteit van de roeivereniging 'de Amstel'. We richtten zelf een dispuut op: 'Oblomov' geheten naar het boek van de Russische schrijver Goncharov, over de rijke immobiele landeigenaar, die de hele dag in bed doorbrengt. We hadden een vast borreluur op donderdag bij het Italiaanse wijnhuis 'Ogni beni', gingen daarna gezamenlijk eten en naar de bioscoop of iets dergelijks. Rob en ik maakten samen deel uit van het bestuur van de Olofspoort en dat leidde natuurlijk tot veel overleg. Inmiddels was ik drie keer verhuisd tot ik tenslotte een vaste stek vond in de Raphaelstraat. Van die tijd herinner ik mij het meest van onze vriendschap, die zich toen echt consolideerde, misschien wel omdat onze route naar huis in dezelfde richting lag en we dichter bij elkaar woonden. Ik had Rob weleens gevraagd hoe en waarom die vriendschap tussen ons ontstaan was en hij antwoordde toen dat hij me, zoals men nu zou zeggen, op de Olofspoort bij de kennismakingstijd gespot had en dacht: 'Met die jongen wil ik vrienden worden'.Rob had een soort ongedurigheid die zijn gedrag bepaalde, hij kwam soms wel drie of meer keren per dag langs om een kopje koffie te drinken en verdween dan weer even plotseling als hij verschenen was met onduidelijke bestemming, waarschijnlijk op weg naar weer iemand anders waar hij dan ook weer vijf minuten bleef. Daartussendoor moet hij dan ook nog snel een studieboek hebben ingekeken, want zijn studieresultaten waren goed. Waarschijnlijk ontvluchtte hij het ouderlijk huis, waar hij, ingeklemd tussen bed en studiehoekje, moeilijk bezoek kon ontvangen. |
Meestal waren we in de stad, bij mij thuis of op de sociëteit, waarna er altijd iets gesnackt moest worden, een nierbroodje tegenover Paradiso, dat toen nog geen Paradiso heette of een kroket bij Van Dobben of een broodje bij Kootje. Ondertussen had Rob allerlei onduidelijke baantjes: verkeer tellen, de puzzel bij de Telegraaf uitzoeken op maandagochtend, de suppoost bijstaan in het concertgebouw, waarbij hij Clara Haskiel het podium moest opduwen, omdat ze niet durfde optreden. Hij deed daar met veel plezier, maar ook meegevoel verslag van. Vaak gingen we samen naar concerten die Rob moest recenseren. Bij de ingang van de museumconcerten van Daniel Ruynemans muziekvereniging 'Nieuwe Muziek' verkocht Rob de kaartjes, waarbij ik hem hielp als kaartjescontroleur om daarna samen in de zaal aan te schuiven om het concert te beluisteren. Na het concert togen we naar Ruynemans ·huis om af te rekenen en iets te drinken samen met enkele andere genodigden. Zo raakte ik thuis in de nieuwste muziek. We gingen samen naar De Suite, volgden de concerten van het Danzikwintet, bezochten samen enkele van elkaars colleges, ik rechtencolleges, Rob die van Hellinga en Presser en samen gingen we naar het college van Bernet Kempers over Bach en de opera. Niet alleen de nieuwe muziek, maar ook de nieuwe poezie werd ontgonnen, waar Rob al op het Vossiusgymnasium en door Jaap Harten, een vriend, mee had kennisgemaakt. Rob las me vaak voor uit het werk van Lodeizen, waar hij zeer op gesteld was. Na de studietijd veranderde er veel. We kregen een vaste baan en we trouwden. Dat stond de vriendschap niet in de weg, te meer omdat Cent en ik vanaf de middelbare school al bevriend waren. Zo gingen we gezamenlijk met onze kinderen op vakantie naar de Dordogne en de Provence met alle genoegelijkheden die daarbij horen, uitstapjes, terrasjes en maaltijden. Toen het leven mij zijn donkere zijde liet zien, vingen Rob en Cent mij liefdevol op: in nood leert men zijn vrienden kennen. Toen May en ik in 1989 voor drie jaar naar Indonesie vertrokken, waren zij ook bereid om Jorn in huis te nemen om een oogje op hem te houden. Daar ben ik hun nog altijd dankbaar voor. Na onze terugkeer uit Indonesië kwamen we dichter bij elkaar te wonen waardoor onze band hechter werd. Ik hoef niet verder uit te weiden over de festiviteiten en genoegens waaraan we deel mochten hebben, we hadden een mooi en rijk leven samen en ik hoop dat we onze vriendschap in zijn stijl kunnen continueren. Cent, weet dat we er altijd voor jou en de jouwen zullen zijn en tenslotte wil ik mij richten tot Rob:' Je kent onze gevoelens en het zou me niet echt verbazen, als ik je zou zien komen aanlopen voor een kopje koffie'. |
|||